Jo Klaessens | Foto: QAducation
Het is niet de meest favoriete bezigheid van de laborant, maar wel iets waar je niet omheen kunt: de meetonzekerheid. De RvA stelt eisen voor de meetonzekerheid berekenen voor geaccrediteerde labs. Bovendien is het ook gewoon belangrijk voor het naar buiten brengen van betrouwbare resultaten van monsters, vertelt statistiekexpert Jo Klaessens van StatAlike. Hoe houd je de meetonzekerheid berekenen zo simpel mogelijk?
Jo Klaessens van StatAlike stelt dat je van meetonzekerheid berekenen geen halszaak moet maken. Doe het simpel en goed, is zijn motto. Maak het niet onnodig ingewikkeld. Doe je voordeel met de 3 do’s en 3 don’ts van deze statistiekexpert bij het berekenen van de meetonzekerheid.
tk1 Tip 1: Zoek de juiste norm voor jouw vakgebied
“Het eerste en ook allerbelangrijkste wat je moet doen is kijken of er een norm voor meetonzekerheid beschikbaar is binnen jouw vakgebied, want er is geen one size fits all. Als deze beschikbaar is, dan kun je volgens de vastgestelde norm de meetonzekerheid berekenen. Zo is er voor chemische laboratoria de norm NEN 7779. Dat is een Nederlandse norm die op een algemene manier voor alle chemische analysemethodes omschrijft hoe je de meetonzekerheid op een makkelijke manier bepaalt.”
Maar let op: deze is niet geschikt voor kalibratielaboratoria.
“Er is geen one size fits all voor het berekenen van de meetonzekerheid”
Statistiekexpert Jo Klaessens van StatAlike
tk2 Tip 2: Geen norm? Dan monsters doormeten als testlab
“Voor heel veel toepassingsgebieden is er geen norm beschikbaar. Als dat zo is, hangt het er vanaf of je werkt op een test- of kalibratielaboratorium. Een testlaboratorium mag een top-down methode gebruiken om de meetonzekerheid vast te leggen. Je berekent dan de meetonzekerheid van de resultaten op geselecteerde monsters, om zo de onzekerheidsmarge van een verkregen resultaat te bepalen. Een kalibratielab moet meer moeite doen. Zij moeten de zogenoemde bottom-up methode toepassen. Deze is over het algemeen veel moeilijker, bijvoorbeeld de kalibratie van pipetten.”
tk3 Tip 3: Volg twee voorkeursmethodes bij NEN 7779
“Als chemisch laborant heb je geluk, dan kun je heel vaak een van de voorkeursmethodes van de vernieuwde NEN 7779 erbij pakken. Je kunt kiezen uit twee manieren om de meetonzekerheid makkelijk te berekenen. Ten eerste kun je deelnemen aan ringonderzoeken. Je draagt dan 8 resultaten aan van verschillende monsters, gedurende een aantal jaren, om meetonzekerheid te berekenen. In veel gevallen heb je dan ook snel inzicht in de spreiding en bias van je monsters, die samen het belangrijkste deel van de validatie bepalen. Als je vloeibare monsters hebt kun je ook met additie-experimenten, het toevoegen van de component aan een monster, de meetonzekerheid berekenen. Je kijkt dan simpelweg hoeveel je van de toegevoegde component terugvindt.”
tk4 Valkuil 1: Meer doen dan nodig voor meetonzekerheid en validatie
“Ik heb laboratoria gezien die om de vier jaar de analysemethodes volledig hervalideren en de meetonzekerheid opnieuw berekenen. En dan ook nog voor alle voorkomende monstertypes (zogenoemd matrices). De analisten waren tot wel 20% van alle werkzaamheden bezig met validatie, dat is zonde en onnodig. En dat is vaak ook niet op te brengen rond de andere werkzaamheden. Zorg er dus voor dat je de juiste frequentie vaststelt voor zowel validatie als meetonzekerheid. Probeer zoveel mogelijk gebruik te maken van gegevens die je toch al hebt, uit controlekaarten en ringonderzoeken. Maak een selectie van matrices en prestatiekenmerken die je aan bod laat komen. Het is wel handig om bijvoorbeeld de accreditatiecyclus van vier jaar van de RvA aan te houden.”
tk5 Valkuil 2: De oude norm gebruiken
“Waarom moeilijk doen, als het ook makkelijk kan? Veel laboranten gebruiken nog de werkwijze uit de oude versie van norm NEN 7779, van voor 2019. Maar die versie is 10 jaar ouder, en onnodig ingewikkeld voor de meetonzekerheid. Veel parallelle, omslachtige werkwijzen staan daar naast elkaar. Pas gewoon de nieuwe norm toe en kijk of de voorkeursmethoden geschikt zijn. Hiermee kun je in 80 % van de gevallen de meetonzekerheid goed bepalen.”
tk6 Valkuil 3: Nieuwe leveranciers of apparaten
“De meetonzekerheid kan veranderen als er sprake is van nieuwe leveranciers en/of als er vervangende apparaten in gebruik zijn. Je moet dan de apparaten en methodes opnieuw valideren. Want als er iets verandert in de spreiding, bias of reproduceerbaarheid, dan verandert de meetonzekerheid ook mee. Bepaal dan opnieuw of alles zich nog aan de gestelde eisen houdt.”
Cursussen validatie en meetonzekerheid
Hoe valideer je op de juiste manier? En hoe bereken je de meetonzekerheid? Deze vragen hebben vele antwoorden. De cursussen van QAducation laten verschillende manieren van het validatieonderzoek zien. Zo houd je grip op de kwaliteit in jouw test-, kalibratie- of medische laboratorium of inspectie-instelling. De cursussen zijn voor leidinggevenden, (hoofd- en eerste) analisten of kwaliteitscoördinatoren.
- Er is ook een speciale cursus voor meetonzekerheid voor medische laboratoria
Boek over meetonzekerheid
Jo Klaessens is auteur van het boek ‘Statistiek, validatie en meetonzekerheid‘. Dit boek bevat alle statistische basistechnieken voor het laboratorium en verschaft een laboratoriummedewerker de hulpmiddelen voor een juiste toepassing van de statistische technieken die nodig zijn in het werkproces.
Te bestellen bij Uitgeverij Syntax Media, ISBN 9789491764509.