In deze fossielen analyseerden ze melanosomen, microscopisch kleine structuren die melanine bevatten en de kleur van huid, vacht of veren bepalen. De melanosomen bleken voornamelijk eumelanine te bevatten, het type melanine dat donkere, met name donkerbruine en zwarte tinten veroorzaakt. De fossielen toonden allen een egale, donkere vachtkleur, wat duidt op een beperkte kleurvariatie in deze vroege zoogdieren.
Vooral ’s nachts actief
Deze vondst sluit aan bij eerder bewijs dat deze dieren vooral ’s nachts actief waren: grote ogen en een sterk ontwikkeld reukvermogen wijzen daarop. Net als veel hedendaagse nachtdieren hadden ze een onopvallende, donkere vacht. Vermoedelijk ontstond vachtvariatie pas na het uitsterven van de dinosauriërs, toen zoogdieren meer ecologische niches begonnen te bezetten.